Simone Martini en Robert van Anjou

Binnen een eeuw na de dood van Franciscus van Assisi werd de brandende maar eenvoudige vroomheid van de eerste broeders overspoeld door concessies aan de smaak van de wereld. Een groot altaarstuk, Lodewijk van Toulouse kroont Robert van Anjou, koning van Napels uit 1317, dat Simone Martini in 1317 schilderde voor de Franse koning, Robert van Napels uit het huis van Anjou, zou men haast kunnen zien als een illustratie van deze gang van zaken, want de ruwe bruine franciscaner pij van de heilige is overdekt met en vrijwel verborgen achter rijk geborduurde kerkelijke gewaden. De oudste broer van de koning, Lodewijk van Toulouse, had zich aangesloten bij de 'spirituele' stroming binnen de franciscaner orde, die de regels van de stichter strikt naleefde: armoede, kuisheid, en gehoorzaamheid, anders dan de grotere afdeling der 'conventuelen' waarvan de leden naar men zei nogal laks waren bij het in acht nemen van hun geloften. In 1296, een jaar voor zijn dood, had Lodewijk tegen zijn zin de aartsbisschoppelijke zetel van Toulouse aanvaard.

Twee engelen die een hemelse kroon dragen, zweven boven St. Lodewijk, die zelf een kleinere maar verder volkomen identieke kroon boven het markante hoofd van zijn broer Robert houdt, ten gunste van wie hij afstand had gedaan van de troon van Napels. Scènes uit zijn leven en een wonder dat hij na zijn dood verrichte, zijn op de predella geschilderd. Koning Robert liet het schilderij maken in het jaar van Lodewijks heiligverklaring, waarvoor hij zich zeer had ingespannen, omdat hij daarmee zijn eigen goddelijk recht op de troon kracht kon bijzetten, en ook als een manoeuvre in een ingewikkeld politiek spel om de heerschappij der Anjous in Midden-Italie te vestigen. Het Franse koninklijke embleem, de lelie, is duidelijk zichtbaar op de lijst en op de 'hemelse' gouden achtergrond van het paneel. Achter de schijnbare sereniteit van Simone Martini's altaarstuk gaat dus een poging schuil om het geestelijke met het politieke, het eeuwige met het tijdelijke te verzoenen, zaken die in strijd met elkaar lijken zo niet onverzoenlijk zijn.

De hierarchaïsche afmetingen (200 x 138 cm.) en de ceremoniële poses van de figuren doen denken aan de Byzantijnse hofkunst. Op precies dezelfde wijze was meer dan 900 jaar tevoren keizer Theodosius afgebeeld bij het overhandigen van een boekrol aan een ambtenaar. Het schilderij heeft een oosterse overdaad, die vroeger nog sterker geweest moet zijn door de schittering van de edelstenen (nu verloren gegaan) op het oppervlak. Maar de kleding, die zoveel bijdraagt tot de indruk van rijkdom, is op een geheel on-byzantijnse manier geschilderd. Fluweel, zijdebrokaat, borduurwerk met gouddraad doorweven en een geknoopt tapijt zijn haast illusionistisch afgebeeld. Ondanks het stijve formalisme van de houdingen lijken de gestalten toch driedimensionaal en zijn ze in een ruimte neergezet die duidelijk bepaald is door het perspectivische verkort in het patroon van het tapijt. Nog opmerkelijker zijn de vijf taferelen van de predella, waarvan de architectuur vanuit één centraal perspectief is gebracht, zodat wij boven het tafereel links alleen het linkerstuk van het gewelf zien, en de rechtermuur van het huis aan de rechterkant. Met deze logische inrichting van de ruimte vanuit een nauwkeurig bepaald gezichtspunt verwierp Martini volledig de 'maniera graca' van Bonaventura Berlinghieri; hij ging verder dan Cimabue en zelfs verder dan zijn eigen leermeester Duccio (bron: Honour en Fleming, Algemene kunstgeschiedenis).

Het schilderij dat oorspronkelijk in de St. Chiarakerk werd geplaatst, maar reeds aan het eind der 14e eeuw naar de S. Lorenzo Maggiore werd overgebracht, is nu in het Museo Nazionale di Capodimonte.